|
||||||||
|
Sta me toe een paar zaken te recycleren, die ik een paar jaar geleden neerpende, naar aanleiding, toen, van de vorige plaat, A Principiu, van dit atypische Corsicaanse gezelschap. Ik was toen zo vrij hen te omschrijven als ambassadeurs van een volksmuziek in volle evolutie: steunend en leunend op de polyfone gezangen die we allemaal met het eiland associëren, maar tegelijk met ogen en oren wijd open voor alles wat groeit, bloeit en verandert in de wereld. De menselijke stem en wat je ermee kan, blijft essentieel, ook op deze zesde plaat van L’Alba, maar ook nu worden, naast de gitaren en snaren, die altijd in hun liederen opduiken, zowel de draailier als de oud, saz, bouzouki, ukelele en de dwarsfluit naar boven gehaald, naast zes, zeven gaststemmen, om de teksten muzikaal te omlijsten. In die teksten -“Grilli” zijn krekels- wordt geprobeerd een beleving te creëren, die de luisteraar duidelijk moet maken waar de Corsicaanse muziek vandaag voor staat. Je kunt, grofweg, zeggen dat de tekst in een vijftal hoofdstukken onder te verdelen valt, waarbij elk hoofdstuk plaats biedt aan drie tot vijf melodieën, die elk op hun beurt een deelaspect vertegenwoordigen van wat, volgens de band, de hedendaagse muziek van Corsica inhoudt. Dat betekent in eerste instantie: polyfonie, hét kenmerk bij uitstek van de Corsicaanse muziek, waarbij je de ligging van het eiland niet uit het oog mag verliezen om een aantal “externe” invloeden te kunnen duiden: overal waar je, vanaf een eiland, naartoe kijkt, heb je een andere horizon en die kun je maar beter omarmen. Een deel van de teksten is gebaseerd om oude geschriften en wordt aangevuld met hedendaags werk van de groep, die maar al te goed beseft waar ze staat en waar ze vandaan komt. In een niet zo ver verleden, was de zogeheten “Corsicaanse cabaret-zang” zowat de norm was, die, via de “terugname-trend” zwaar in de kijker kwam in de jaren ’70 van vorige eeuw. Niet vergeten: Corsica kent al een heel lange strijd om zijn eigen cultuur erkend te zien door -vooral- Frankrijk, dat geen moeite geschuwd heeft om van Corsicanen “gewone” Fransen te maken. Aan het ontstaan van deze basistekst is heel veel groepswerk en onderzoek voorafgegaan, maar het resultaat is nergens minder dan indrukwekkend te noemen. Het is vanzelfsprekend dat er een ”Paghjella” op de plaat staat -het gaat tenslotte om Corsicanen- en de hele speelduur van deze nieuwe, word je van het ene vocale hoogstandje naar het volgende instrumentale nieuwigheidje geleid. Resultaat is een heel knap werkstuk, waarin de seizoenen der krekels als metafoor dienen voor de evolutie en de kringloop, waarin elk levend wezen zich ophoudt. Te beginnen in mei, via de zomermaand juli om te eindigen in februari, worden een aantal ankerplaatsen aangedaan, die belangrijk zijn voor de krekels en dus ook voor U en mij. Ik begrijp nauwelijks wat van het Corsicaans, maar dat deze gezangen en deze muziekjes mij midscheeps weten te raken, zegt, zo denk ik toch, heel veel: dit is een echt, onvervalst groepswerk, dat slechts zo “compleet” kan klinken, omdat er heel veel gepraat en gediscussieerd is geweest, maar eens de groep overeenstemming bereikte, gaan ze er helemaal voor. Mij leek het de eerste paar keren dat ik luisterde, duidelijk dat je dit als geheel moet beleven, terwijl ik nu zo ver ben, dat ik gericht naar “Ombriluma” of “U Sognu” ga luisteren. U moest dit ook maar eens proberen. Verder hoop ik deze kerels eindelijk eens live te kunnen meemaken, nadat dat verdomde virus al twee keer dikke stokken in de wielen kwam steken. (Dani Heyvaert)
|